Reageer op: Overige websites

#275409
Luka
Moderator

    ‘Soms roepen collega’s: ‘Nu hou je op!’, terwijl die persoon misschien niet anders kán’

    Politiemensen over die ene melding, wat er daarna gebeurde en hoe dat hun kijk op het vak ingrijpend heeft veranderd. Ingrid Tensen (47) leert haar collega’s dat ze bij mensen met psychische problemen altijd kalm moeten blijven. ‘Schreeuw nooit terug.’


    Beeld Anne Stooker

    ‘Ik werkte vijf jaar bij de politie toen ik zwanger werd van mijn eerste kind, een zoontje. Al snel merkte ik dat er iets met hem aan de hand was. Hij hing erg aan mij, kon niet tegen verandering en huilde veel.

    ‘Op zijn 7de kreeg hij de diagnose die ik al vermoedde: autisme. Omdat ik mijn zoon wilde begrijpen ging ik daar veel over lezen, bekeek documentaires, werd lid van de Nederlandse Vereniging voor Autisme en bezocht congressen. Daar leerde ik veel van. En ik dacht: daardoor doe ik privé dingen die goed werken bij mijn zoon, maar bij de politie doen we niet altijd het juiste bij mensen met psychische problemen. Soms roepen collega’s: ‘Nu hou je op!’, of ‘Doe eens normaal!’, terwijl de persoon in kwestie misschien niet anders kán.

    ‘Ik volgde – heel toevallig – een cursus ‘presenteren en profileren’. We kregen de opdracht: maak een presentatie die voor je collega’s bruikbaar zou kunnen zijn, dus ik fabriceerde iets over autisme. Na mijn voordracht werd gezegd: ‘Dit zou iederéén moeten horen.’ Mijn chef zei: ga maar doen.

    ‘Ik begon op ons bureau, hier in Hoofddorp. Ik hield een powerpointpresentatie en vertelde dat je iemand met autisme moet benaderen met zo min mogelijk prikkels. Laat één collega het woord doen, praat er niet doorheen. Blijf altijd rustig, ook als diegene schreeuwt. Ga nooit terugschreeuwen. Wees duidelijk over elk stapje dat je gaat doen, en dóé dat vervolgens ook. Die aanpak werkt meestal ook bij mensen met psychische problemen of zwakbegaafden.

    ‘Kort daarna kwam de melding van een moeder die in paniek 112 had gebeld: haar zoon had tegenover haar staan schreeuwen met een mes, waarna hij het huis uit was gevlucht.

    ‘Met twee auto’s reden we die kant op. Mijn collega en ik herkenden de jongen aan het signalement op een parkeerplaats. Over de mobilofoon zei ik tegen de collega’s in de tweede auto: ‘Rijden jullie naar die moeder, kom hier niet langs.’

    ‘We stapten uit en liepen in V-formatie naar hem toe, zodat je nooit tegelijk kunt worden aangevallen. Op een paar meter afstand stopte ik en zei: ‘Ik ben van de politie, ik wil je handen zien.’ De jongen spreidde zijn armen. ‘We kregen de melding dat jij je moeder met een mes hebt bedreigd’, zei ik, en hij antwoordde dat het niet goed met hem ging, maar dat hij nu wat rustiger was en naar huis wilde.

    ‘‘We gaan eerst kijken of je echt geen scherpe spullen bij je hebt’, vervolgde ik. ‘Dus we komen dichterbij en dan gaat mijn collega je aanraken. Hij gaat voelen bij je broekzakken, over je benen, overal.’ De jongen knikte.

    ‘Mijn collega was al die tijd stil. Na mijn uitleg fouilleerde hij die jongen en zei: ‘Hij is schoon.’ Vervolgens liepen we met hem naar zijn moeder. Onze collega’s hadden de voordeur – zoals altijd in onzekere situaties – op een kier laten staan. ‘Politie!’, riep ik, ‘We zijn hier met uw zoon.’ Ik vroeg zijn moeder waar de jongen op een rustige, veilige plek kon wachten totdat de crisisdienst kwam. Dat was boven, ik liep met hem mee naar zijn slaapkamer. Hij ging op bed liggen en ik vroeg waar ik mocht gaan zitten. Hij wees zijn bureaustoel aan. Ik legde uit dat er een hulpverlener zou komen die met hem wilde praten, en dat ik tot die tijd in die stoel bleef zitten vanwege ieders veiligheid. ‘Ik ga niks zeggen’, zei ik, ‘maar als je vragen hebt, mag je die gewoon stellen.’ Hij bleef stil liggen en ik heb daar zo’n halfuur zwijgzaam gezeten totdat de crisisdienst het van ons overnam.

    ‘Buiten praatte ik na met mijn drie collega’s. Toen zei de collega met wie ik op de auto zat: ‘Wat goed dat ik laatst jouw presentatie heb bijgewoond. Daardoor wist ik precies wat ik wel en niet moest doen.’

    ‘Daarna heb ik veel meer presentaties gegeven. Aan andere eenheden, maar ook aan officieren van justitie, leden van de cellenwacht en straatcoaches van de gemeente. Ik heb mijn zoon netjes gevraagd of ik voorbeelden van hem in mijn presentaties mag gebruiken, zoals zijn problemen met de avondklok tijdens corona, door zijn vaste structuren. Hij zei: ‘Mama, van mij mag je dit aan de hele wereld vertellen, want als mensen mij beter begrijpen, gaat het ook beter met mij.’

    ‘Voor de moeder van de jongen met het mes hebben we een Afspraak Op Locatie in ons systeem gezet, een AOL. Dan weet de politie meteen wat er aan de hand is als zij 112 belt. En dat is nodig. ‘Hij wordt steeds groter en sterker’, vertelde ze, terugkijkend. ‘Ik was altijd al bang voor de dag dat ik hem niet meer aankan. Nu is het zover.’

    Bron: de Volkskrant >>