essay misogynie – Wie dóét zoiets!?

Forum Lotgenoten Seksueel Geweld Achtergrond & Informatie Opinie & actualiteit essay misogynie – Wie dóét zoiets!?

  • Dit onderwerp bevat 0 reacties, 1 deelnemer, en is laatst geüpdatet op 14/07/2022 om 20:56 door Luka.
1 bericht aan het bekijken (van in totaal 1)
  • Auteur
    Reacties
  • #273404
    Luka
    Moderator

      Na een mediarel in 2017, waarbij Volkskrant-columnist Loes Reijmer mikpunt werd van verkrachtingsfantasieën, blikt ze na lang beraad één keer terug. Om het venster te verschuiven van de vraag: ‘Wie dóét zoiets!?’ naar: ‘Wat zegt dit?’.

      We weten dat we niet moeten kijken, maar doen het toch. Mijn schoonzusje en ik zitten aan de keukentafel, en staren naar Facebook. We klikken door de reacties, kijken naar de likes. We zuchten, grommen soms een beetje, maar vooral zijn we stil. ‘Hé,’ zegt mijn schoonzusje plotseling. ‘Ik ken hem. Hij werkt bij mij in het ziekenhuis op de afdeling psychiatrie.’

      De jongen was maar een kleine speler, een druppeltje in de storm die op dat moment door mijn aderen raasde. Op de vraag ‘Zou u Loes Reijmer doen? Zo ja: hoe?’ had iemand op de Facebookpagina van Geenstijl geantwoord: ‘Zonder waarschuwing droog in d’r poepert. Met een föhn erop om het droog te houden.’ Achttien mannen reageerden, veelal met een rijtje ‘huilen van het lachen’-emoji. Iemand opperde dat talkpoeder beter werkt om het droog te houden. 41 mensen liketen de reactie, waaronder deze verpleegkundige dus.

      Ik schreef het al: het was maar een like. De jongen zal even gegrinnikt hebben, waarna hij op het duimpje drukte. Het handjevol reaguurders op Facebook en de honderden anoniempjes op Geenstijl hadden wel ergere dingen gedaan. En toch denk ik nu, vijf jaar later, vooral aan hem als iemand over de kwestie begint. Of wat ik van hem weet, althans. Verpleegkundige – afdeling psychiatrie – lachen om een anale verkrachtingsgrap.

      Het gebeurde eind april 2017, ik was pas twee weken columnist. In Nieuw Venster, de Volkskrant-rubriek over online-cultuur die ik was begonnen, had ik de praktijken van Geenstijl proberen te beschrijven: dat vrouwen altijd hard door de site werden aangepakt, vooral op hun seksualiteit. Ik was nog mild, zie ik nu ik het stukje teruglees. Prompt stond mijn foto op de site met de vraag ‘Zou u haar doen?’. Een vraag die kennelijk uitnodigde tot honderden beledigende, vernederende reacties en talloze gewelddadige verkrachtingsfantasieën.

      Dit was de standaardbehandeling. Vrouwen van kleur kregen het doorgaans nog twee keer zo hard te verduren, in een virulente mix van misogynie en racisme. Ik was verre van de eerste die dit overkwam – en het was zelfs niet de eerste keer dat het míj overkwam. Een maand ervoor had de site hetzelfde geflikt: óók die foto, óók de vraag ‘Zou u haar doen?’.

      Deze tweede keer was de druppel, kennelijk. Het werd een twitterrel en daarna een mediarel. Kranten belden, m’n moeder belde, talkshows belden, m’n moeder belde weer. Adverteerders trokken zich terug van Geenstijl, Tweede Kamerleden stelden Kamervragen. Samen met Volkskrant-collega Esma Linnemann en NRC-columnist Rosanne Hertzberger schreef ik een opiniestuk, meer dan honderd vrouwen uit de media ondertekenden het. Ministers spraken zich uit, nog meer adverteerders trokken zich terug. Weer belde m’n moeder, nog een beetje bezorgder.

      En ik? Ik zat in die week monomaan door reacties te scrollen, door reacties op reacties, door likes. Precies wat je níét moet doen. Elke verkrachtingsfantasie duwde m’n hart nog wat verder door m’n luchtpijp, een fysieke reactie waarvan ik nog altijd een vonkje voel als ik iets naars tegenkom op internet.

      Ik zat niet alleen te scrollen, maar maakte ook screenshots, vastbesloten om er iets mee te doen als de rust weer was wedergekeerd. De anoniempjes op Geenstijl wisten zich beschermd door aliassen als Bezorgde Vader en Lampelul, maar de mannen op Facebook postten wél vaak onder hun eigen naam. Ik keek naar hun profielfoto’s, naar hun werk, naar de relatiestatussen die ze braaf hadden ingevuld, de romantische foto’s die daarbij stonden. Soms hadden ze zelfs een gezamenlijk profiel: ‘Mike with Sandra’ heette de man die over talkpoeder begon. Met al het geklik en gescroll en gescreenshot probeerde ik antwoord te vinden op de vraag die me sindsdien bezighoudt: wie doet zoiets?

      Het is geen originele vraag. In de afgelopen vijf jaar is deze me talloze keren gesteld. Vaak is het meer een uitroep dan een vraag: ‘Wie dóét zoiets!?’ Ik heb ook gemerkt dat we als maatschappij helemaal niet zo geïnteresseerd zijn in het antwoord. Na de uitroep verlegt de aandacht zich vaak direct naar mij. Hoe voelt dat nou, vragen mensen dan, wat gebeurt er met je als zoiets gebeurt? Heb je alles gelezen, sliep je slecht, heb je er nu nog last van?

      Toen ik vorig jaar deelnemer was aan De slimste mens werd er al in mijn derde aflevering naar gevraagd. ‘Wat doet dat met je?’, wilde Philip Freriks weten. Ik gaf een uitgebreid antwoord, waarin ik ook een van de expliciete, gewelddadige verkrachtingsfantasieën opdiste, om de kijkers een idee te geven. Die haalde de montage natuurlijk niet. Het enige wat overbleef was dat ik er, inderdaad ja, best een paar nachten slecht van had geslapen.

      De rol van beklagenswaardige past vrouwen nu eenmaal goed. Dat blijkt ook uit onderzoeken: vrouwen zitten vaak als gewone burger of ervaringsdeskundige aan de talkshowtafel, mannen als deskundige. Bijna altijd zei ik ‘nee’ tegen uitnodigingen van media om over de kwestie te praten, maar toen een talkshow een speciale uitzending maakte over online intimidatie besloot ik voor één keer wel te gaan, in de veronderstelling dat ik er ook als kenner van online-cultuur zou zitten. Pas tijdens het voorstelrondje, in de hitte van het studiolicht, besefte ik: ik zit hier als slachtoffer. Tegenover me zat een mannelijke collega die over hetzelfde onderwerp schreef bij een concurrerende krant. Hij was de deskundige.

      Heel erg is dat allemaal niet, natuurlijk. Maar het geeft wel aan waar onze prioriteiten liggen, wat we bereid zijn te onderzoeken, en wat niet. We vragen vrouwen hun ziel op tafel te gooien en deze stap voor stap te ontleden, hun kwetsbaarheden te tonen. En zien zo de bron over het hoofd.

      De screenshots stonden een maand op mijn computer, twee maanden, vier maanden, een half jaar. Hé, dacht ik begin april 2018, het is alweer bijna een jaar geleden, moet ik er iets mee? Maar nee, eigenlijk kwam het wel goed uit dat ik veel deadlines had. Het tweede jaar: idem. Elk jaar werd ik gered door de volle agenda, elk jaar vond ik het wel prettig dat ik niet als een soort Freud op zoek hoefde naar de diepere drijfveren van Bezorgde Vader en Lampelul.

      Er gebeurde ook nogal wat in die jaren. Een halfjaar na ‘Zou u haar doen?’ werd Harvey Weinstein door The New York Times ontmaskerd als verkrachter en flitste #MeToo de wereld over. In Nederland vielen castingdirecteuren, kunstenaars, hoogleraren, docenten, dirigenten en anderen van hun voetstuk – en klommen er soms met gemak weer op. De onthullingen over The voice of Holland leidden begin dit jaar een tweede #MeToo-golf in, de technisch directeur van Ajax werd ontslagen vanwege het versturen van dickpics naar vrouwelijke collega’s – en vrijwel direct in genade aangenomen bij Antwerp FC.

      Er was niet alleen veel aandacht voor seksueel geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar ook voor online intimidatie. Voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 publiceerde De Groene Amsterdammer een onderzoek naar de berichten die vrouwelijke politici ontvangen op sociale media. Tien procent van alle tweets die aan hen gericht waren bleek haat of agressie te bevatten. Sigrid Kaag ontving er zelfs elk kwartier een. De misogynie jegens vrouwelijke politici werd een onderwerp in de campagne. Plotseling zagen we op hoeveel fronten zij strijd moeten leveren, waarom het helemaal niet gek is dat veel vrouwen denken over de politiek: mij niet gezien.

      Eigenlijk was alles gezegd, concludeerde ik dit voorjaar. De laptop met screenshots stond hoog op een plank, bedolven onder een laagje stof. Ik had al lang een nieuwe, waarschijnlijk kon ik de oude oplader niet eens meer vinden.

      En toen gebeurde er iets op televisie. In Vandaag Inside vertelde Johan Derksen dat hij in de jaren zeventig ooit een kaars in de vagina van een bewusteloze vrouw had gestoken. Hij, een vriend en twee ‘juffrouwen’ hadden veel gedronken, ze gingen naar het huis van een van de vrouwen, er zou van alles gaan gebeuren, maar toen ging bij de vrouwen het licht uit. ‘Er stond zo’n grote kaars, die hebben we erin gestopt en zijn weggegaan’, zei Derksen. Een dag later nuanceerde hij dit, zei dat hij de kaars tussen de benen van de vrouw had gezet, het was een 1000-uren-kaars, hallo, die kréég je er niet eens in. Hij is toch geen verkrachter?

      Ook over de kaars is al veel gezegd en geschreven. Over het gelach aan tafel, of het strafbaar was, of de ophef een typisch voorbeeld was van de verstikkende, ‘woke’ cancelcultuur, zoals Derksen graag beweert. De kaars was als een rorschachtest, iedereen zag er de eigen ervaringen in.

      Mij hield derhalve niet echt bezig welke versie van het verhaal echt gebeurd was. Ik zag dit: mannen die niet alleen lachten om wat een verkrachting zou kunnen zijn, maar het verhaal ook in een vingerknip groter maakten, straffender, gewelddadiger, pijnlijker.

      ‘Hebben jullie ’m wel aangedaan?’

      ‘Hoe groot was de kaars?’

      ‘Ze heeft nog geluk gehad natuurlijk, voor hetzelfde geld staat er een honkbalknuppel in de hoek.’

      De bewusteloze vrouw is een ding waar een zo groot mogelijk voorwerp in moet. En kennelijk is die reflex, die pavlovreactie, moeiteloos te combineren met een patent zelfbeeld van de moderne man die natúúrlijk tegen seksueel geweld is, want dat hebben we als keurige samenleving nu eenmaal met elkaar afgesproken. René van der Gijp had zelfs, toch een beetje geschrokken, zijn hele kennissenkring gebeld om te vragen of hij had gelachen om seksueel geweld. Néé, hadden die allemaal meteen gezegd, nee, natuurlijk niet.

      Er is geen groter stigma dan dat van een verkrachter en toch wordt in ’s lands bestbekeken talkshow schuddebuikend gesproken over een gebeurtenis die een verkrachting zou kunnen zijn. Niemand wil beschuldigd worden van seksueel geweld en toch plaats je je gewelddadigste fantasieën onder de foto van een jou onbekende vrouw.

      De Australisch-Amerikaanse filosoof Kate Manne schrijft in haar boek Down Girl: The Logic of Misogyny (2018) dat we misogynie doorgaans verkeerd interpreteren. We zien het als iets van een paar rotte appels, individuele mannen die nu eenmaal vrouwen haten om hun vrouw-zijn, mannen waar we ons makkelijk van kunnen distantiëren. Misogynie wordt met die definitie een welhaast non-existent, marginaal fenomeen, schrijft Manne, nauwelijks te agenderen ook. Wie kent er nou een échte vrouwenhater?

      Mannen die zich schuldig maken aan misogynie ‘kunnen van hun moeder houden’, benadrukt de filosoof, ‘en niet te vergeten hun zussen, dochters, vrouwen, vriendinnen en secretaresses. Ze haten vrouwen niet in het algemeen.’ Misogynie is volgens Manne ook niet hetzelfde als seksisme, ook al hangen de twee nauw samen. Bij seksisme worden mannen en vrouwen aan verschillende standaarden gehouden, ze worden geacht zich te gedragen naar de stereotypen die bij hun sekse horen, naar de regels van het patriarchaat. Vrouwen dienen zorgzaam te zijn, bijvoorbeeld, zich te schikken. Van mannen wordt verwacht dat ze flink zijn, de leiding nemen.

      ‘Misogynie moet je zien als de politietak van de patriarchale orde’, schrijft Manne. ‘De voornaamste functie is het handhaven en opleggen van de normen en verwachtingen.’ Vrouwen die daarmee breken, of een terrein betreden dat niet voor hen toegankelijk wordt geacht, worden gestraft. Dat controleren en straffen is het wezen van misogynie, aldus de filosoof.

      Ik lees Manne en denk terug aan mijn studententijd, toen ik een dag hamburgers moest bakken op het festival van de TT Assen. De vrouwen in het team werden gewaarschuwd: kom niet te veel buiten de keet, het kan vervelend zijn. En inderdaad, toen ik even naar buiten ging om naar de wc te gaan, hief een spreekkoor aan met ‘daar moet een piemel in’. We lachten erom natuurlijk, zo ging dat. Ik betrad letterlijk een terrein dat niet het mijne was, zie ik nu.

      Het is een uitspraak die hoort bij een vrouwenleven, dat ‘daar moet een piemel in’. Wethouders die de komst van een asielzoekerscentrum moeten verdedigen, die gewoon hun werk doen dus, krijgen het ook te horen. Maar in weerwil van die vanzelfsprekendheid blijf ik inmiddels toch iets langer hangen bij dat woordje ‘moet’. Hoezo, ‘moet’?

      Misogynie uit zich in verschillende vormen. Vernederen, uitschelden, te schande maken, laatdunkendheid, dreigen met geweld of daadwerkelijk geweld. Vaak is er sprake van seksuele objectificatie, schrijft Manne. Niet alleen wordt de vrouw tot object gemaakt; haar autonomie wordt ook doelbewust geschonden.

      Er ‘moet’ een piemel in. ‘Zonder waarschuwing droog in de poepert’ als straf voor een column over Geenstijl. Een vrouw die te dronken was om seks te hebben met Johan Derksen werd vernederd met een kaars, om vijftig jaar later op nationale televisie te horen dat ze blij mag zijn dat het geen honkbalknuppel was. Vera Pauw, grondlegger van het vrouwenvoetbal in een mannenbastion, is een carrière lang tegengewerkt binnen de KNVB.

      En nee, het speelt niet alleen in voetbalkantines of in een bepaalde politieke hoek. Een van onze grootste schrijvers was zo jaloers dat hij zijn toenmalige vriendin aan haar haren door een hotellobby trok (maar wenst niet vergeleken te worden met Lil’ Kleine). De gepromoveerde Leidse rechtsfilosoof die desinformatie verspreidt, wordt op Twitter door progressieve mannen ‘dom’ genoemd in plaats van kwaadwillig. Vrouwelijke politici van alle partijen krijgen op sociale media dagelijks een haatdouche over zich heen, want de macht is traditioneel het terrein van mannen. Misogynie is niet voorbehouden aan een groep, maar verschilt per situatie, en in gradatie.

      Als ik de afgelopen tijd aan mensen vertelde dat ik ging stoppen als columnist om weer verslaggever te worden, viel een sluier van begrip over hun gezicht. Logisch met al die nare reacties, zeiden ze dan. Maar die waren er nauwelijks de afgelopen jaren. Lezers van de Volkskrant zijn aardig, enthousiast, aanmoedigend. Zelfs het online chagrijn viel mee – al hielp het om geen twitteraccount te hebben. Het voelt daarom wat tegenstrijdig om nu te schrijven over de storm waarmee mijn werk als columnist vijf jaar geleden begon.

      Toch wilde ik één keer erop terugkijken om het venster te verschuiven. Van ‘hoe voelt dat nou?’ naar ‘wat zegt dit?’. De combinatie van de gewelddadige, expliciete teksten en de alledaagsheid van de afzenders verbluft mij nog altijd. En daardoor vond ik het, ook in mijn stukjes, lastig om genoegen te nemen met ons zelfbeeld van een progressieve, dartelende natie waar de emancipatie al lang voltooid is. Je hoeft maar een beetje aan het oppervlak te krassen om het te doen openbarsten.

      Deze week klom ik op een bureaustoel om m’n oude laptop van de plank te pakken. In een doos stuitte ik op de oplader. Het duurde even voordat de laptop aanging; toen ik de screenshots probeerde te laden begon het ding zelfs vijandig te blazen. Ik vond de like van de verpleegkundige uiteindelijk, niets meer dan een duimpje, maar voor mij een symbool. Ik googlede zijn naam, zag dat hij tegenwoordig ergens anders werkt, aan een bureau, maar nog altijd zorgdragend voor kwetsbaren.

      ‘Ga je hem noemen?’, vroeg een vriendin, ze veerde ervan op. Maar nee, natuurlijk niet. Zovelen hadden hem kunnen zijn.

      Bron: de Volkskrant >>

    1 bericht aan het bekijken (van in totaal 1)
    • Je moet ingelogd zijn om een antwoord op dit onderwerp te kunnen geven.
    gasten online: 33 ▪︎ leden online: 3
    Vinnie, Leentje, Ollybolly
    FORUM STATISTIEKEN
    topics: 3.769, reacties: 21.167, leden: 2.814